Groningen van toen | deel 60

Tijd om maar eens nostalgisch te duiken naar het onderwerp ‘communicatie’ in het begin van het jaar 1969. In de daaraan voorafgaande jaren waren er volop problemen geweest in de gemeente Groningen aangaande de nieuwbouw van een aantal telefooncentrales waardoor een groot aantal aanvragen voor een telefoonaansluiting op wachtlijsten kwam. Dan weer waren er problemen met de eventuele aankoop van grond en vervolgens waren er problemen van technische aard die een versnelde uitbreiding van het telefoonnet in de weg stonden. Niet te vergelijken met heden ten dage waarbij eenieder, die een telefoon wenst, gewoon direct naar een winkel kan stappen om er een aan te schaffen.

Begin januari 1969 was het dan eindelijk zover dat er meer aansluitingen mogelijk werden in de noordelijke wijken de Paddepoel en Selwerd. De PTT-leiding, toen nog alleenheerser op het gebied van telefonie, had het nieuwe gebouw feestelijk door Burgemeester J. J. A. Berger van Groningen willen laten openen door het in dienst stellen van de apparatuur. Toen het gezelschap bij het gebouw aankwam was er behoorlijk veel lawaai binnen omdat de nieuwe installatie al was aangezet en er dus niet sprake kon zijn van een officiële indienststelling van de nieuwe centrale.

Sigaren en glazen drank werden uitgeserveerd en onderwijl werd besloten dan maar te beginnen met deel 2 van de officiële bijeenkomst, namelijk het in dienst stellen van de 30.000ste aansluiting in het telefoondistrict Groningen door het draaien van het nummer van de gelukkige toekomstige bezitter. Het leek allemaal een beetje een opgezet spel want het was niet zomaar een Groninger maar een vooral in de voetbalsport bekende Groninger Chris Eimers. Hij was enkele weken daarvoor komen wonen in een nieuw groot flatgebouw aan de Castorstraat in de Paddepoel.

In het Nieuwsblad van het Noorden was op 5 januari 1969 een korte samenvatting van deze feestelijke opening te lezen waarin gemeld werd dat het er even op leek of er niemand thuis was want pas na drie keer de bel te laten overgaan was de telefoonhoorn opgenomen. Niet door de door griep gevelde Eimers maar door zijn vrouw: ‘de hartelijkheid van het gesprek leed er overigens niet onder’. De burgemeester sprak de hoop uit dat Eimers weer beter zou zijn voor de later die week te spelen wedstrijd, die grote belangstelling in de dagbladpers kreeg: Ajax-Benfica. Toen mevrouw Eimers stelde dat ze dacht van wel, mede daar haar man een echte fan van Ajax was, stelde Burgemeester Berger ad-rem dat hij een grote fan van GVAV was. Hier betrof het de eerdere naam van FC Groningen.

 

Verder was te lezen dat Ir. F. W. van der Haer, de directeur destijds van het Telefoondistrict Groningen, later in de middag, nadat het officiële gedeelte van de ingebruikname van de telefooncentrale voorbij was, nog naar de Castorflat was gegaan met een feestelijke taart en bloemenstruis. Toen hij de hal van het immense gebouw betrad kwam net uit de lift burgemeester Berger, die buiten het protocol om, besloten had zelf even een boeket naar de zieke voetballer te brengen.

 

Maar hoe zat het toch met het overdadige lawaai dat men aantrof bij het betreden van het nieuwe gebouw aan de Magnoliastraat? Volgens Ir. Van der Haer kwam dit door het zogenaamde ‘ratelen van de kiezers’. Maar er waren in die tijd meer technische ontwikkelingen op het gebied van de telefonie te melden want nadat er 17.000 verschillende draadjes waren verwerkt, begon in dezelfde week in januari 1969 de toen nieuwe telefooncentrale van de Rijksuniversiteit deels te werken. Allereerst was de centrale, in het souterrain van het Academiegebouw aan het Broerplein, verbonden met alle toestellen in het betreffende gebouw.

In de daarop volgende weken werden alle gebouwen van de diverse instituten en de laboratoria, uitgezonderd de gebouwen van het Academische Ziekenhuis (het huidige UMC), aangesloten op het nieuwe eigen telefoonnet van de Rijksuniversiteit. Vanaf dat moment waren alle universitaire diensten en complexen telefonisch bereikbaar onder nummer 19111.

Op deze centrale, die op dat moment de grootste bedrijfscentrale in Noord-Nederland was, werd het mogelijk 9000 telefoontoestellen aan te sluiten. De verwachting destijds was dat men tot 1985 daarmee ruimte genoeg zou hebben op de nieuwe centrale. In de beginperiode werden er 3000 toestellen geplaatst en kwamen alle individuele abonnementen in gebruik binnen de verschillende gebouwen van de universiteit te vervallen. Een opsteker want op die manier konden 140 particulieren snel aan een aansluiting en nummer worden geholpen.

De nieuwe centrale had rond de 6 miljoen gulden gekost en was voor die tijd uitgerust met tal van moderne snufjes. Zo was er voor het eerst een doorkiessysteem en hadden dus alle 3000 bureautoestellen in de universiteit een eigen nummer bestaande uit vier cijfers. Door er twee keer een 1 voor het betreffende nummer te plaatsen was het toestel voor elke abonnee van buiten bereikbaar, zonder tussenkomst van een van de telefonistes.  Zo waar een enorme vooruitgang voor die tijd. Wanneer de betreffende persoon bij het telefoonnummer niet binnen tien seconden de telefoonhoorn opnam om een gesprek te voeren dan werd men automatisch doorverbonden met de centrale post in het Academiegebouw. De centrale was trouwens dag en nacht ‘bemand’.

Uiteraard was het voor een buitenstaander ook mogelijk het hoofdnummer te draaien en te vragen naar een bepaalde persoon, waarvan men het telefoonnummer niet wist. Via de toen nieuwe centrale werd het ook mogelijk gebruik te maken van een bepaald alarmeringssysteem. Als bijvoorbeeld de centrale verwarmingsketels zouden uitvallen was dit te zien door het flikkeren van bepaalde lampjes op de bedieningstafel. De centrale stond er niet zomaar want er was door medewerkers van de PTT en Philips meer dan anderhalf jaar gewerkt aan de voorbereidingen. Zo was er liefst 28 kilometer kabel gelegd tussen de universitaire gebouwen ondermeer in Haren en de destijds nieuwe wijk De Paddepoel.

De technische hoogstandjes bleven zich begin 1969 opvolgen want het werd ook bekend dat diverse politiekorpsen in Nederland interlokaal radiocontact zouden krijgen. De toenmalige minister van Binnenlandse zaken had namelijk besloten dat de proefnemingen in Kennemerland zouden worden uitgebreid tot de regio’s Rotterdam-Den Haag, Arnhem en Utrecht.  Indien de ervaringen gunstig zouden zijn – zo stelde minister H.J.K. Beernink – zou ook Groningen een overkoepelend radionet krijgen, waarbij het destijds in aanbouw zijnde hoofdbureau aan de Rademarkt als centrale alarmpost zou gaan functioneren.

Voor nu onvoorstelbaar maar er waren verlangens bekend gemaakt ook de brandweer en GGD aan te sluiten op het eventuele nieuwe net zodat niet voor verschillende meldnummers gekozen diende te worden. De politiekorpsen in Haarlem en zeven naburige gemeenten werkten sinds oktober van 1968 met één gemeenschappelijk onbemand relaisstation. Op de bureaus waren vaste mobilofoonposten, waardoor het mogelijk werd dat de verschillende korpsen met elkaar in verbinding konden treden. Elk korps afzonderlijk was in staat via het oude mobilofoonnet radiocontact te maken met de patrouillewagens, die tevens konden overschakelen op het gemeenschappelijk net.

Overigens had de Politie Verbindingsdienst wel problemen door het gebrek aan beschikbare frequenties waarop de verbindingen konden worden uitgevoerd. Noodgedwongen week men uit na een hoge golflengte van 460 megahertz. Men was in staat een gebied met een middellijn van zestig kilometer te bestrijken. Met deze toen nieuwe zendapparatuur probeerde men de snelheid van het politieoptreden te bevorderen. De behoefte aan interlokaal radiocontact deed zich in het bijzonder gevoelen bij opsporingsacties, verkeersregeling, ordehandhaving en bij buitengewone gebeurtenissen. In totaal waren er vijftien relaisstations nodig om geheel Nederland te bestrijken. De laatste stap destijds naar een landelijke samenwerking van regio’s zou het gebruik van straalzenders zijn, waardoor het mogelijk werd de verschillende gemeenschappelijke netten onderling te koppelen. Een halve eeuw later is bovenstaand allemaal nostalgie van de bovenste plank.

Bron: Hans Knot – Foto’s: Archief Jan Hendrik van der Veen

 

.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *