Bruine korenbout (Libellula fulva)

duitsland 2013, babke, bruine korenboutDeze vrij breed gebouwde libel heeft een lengte van 42-45 mm. Basis van de achtervleugels met duidelijke donkere vlek, basis van de voorvleugels met een zwart streepje. De aders in de donkere vlekken zijn opvallend oranje. Uiterste toppen van de vleugels met een vaag maar kenmerkend donker vlekje, vooral duidelijk bij vrouwtjes. Mannetje: na het uitsluipen is het achterlijf oranje, met een zwarte rugstreep die naar achter toe breder wordt. Uitgekleurde mannetjes zien er echter heel anders uit: alle oranje delen van kop, borststuk en achterlijf worden zwart en het achterlijf krijgt daar overheen een lichte blauwe berijping.

De punt van het achterlijf blijft donker. De ogen verkleuren van bruin bij jonge mannetjes naar blauwgrijs bij oudere mannetjes. De donkere vleugeltopjes zijn bij uitgekleurde mannetjes soms niet zichtbaar. Mannetjes die nog niet erg oud zijn (maar al wel blauw berijpt zijn), hebben nog opvallende oranje voorste vleugeladers, waardoor het hele dier een zeer kleurrijke indruk maakt. Vrouwtje: als jonge mannetjes: grotendeels oranje met een wigvormige zwarte streep op de rug van het achterlijf. Oude vrouwtjes verkleuren naar donkerbruin en de ogen worden grijzig. Heel soms komen vrouwtjes met blauwe berijping voor, die sterk op uitgekleurde mannetjes lijken.

Voorkomen

Vrij zeldzaam

Habitat

Laagveenmoerassen, plassen, kanalen en brede sloten, met een goed ontwikkelde oevervegetatie, meestal met riet.

Vliegtijd en gedrag

Van eind april tot en met begin september. Vliegpiek in mei en juni. Juveniele en jagende imago’s zijn meestel op beschutte, ruige plekken te vinden, zoals open rietlanden en ruigte langs bosranden. Geslachtsrijpe mannetjes vertonen territoriaal gedrag langs de waterkant, waarbij ze korte patrouillevluchten maken vanaf een uitkijkpost aan de waterkant (bijvoorbeeld een over het water hangende rietstengel). Andere mannetjes worden verjaagd, maar bij hoge dichtheden worden ze toleranter ten opzichte van elkaar. Passerende vrouwtjes worden direct benaderd voor de paring. Eitjes worden door het vrouwtje los in het water afgezet, op de overgang van open water naar oevervegetatie. De vrouwtjes worden hierbij meestal niet door het mannetje begeleid.

Levenscyclus

De larven overwinteren twee keer. Uitsluipen gebeurt van eind april tot begin juni.

 

Bron: Libellennet

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *