Op weg naar 4 mei | ‘Dagblad van het Moorden’ stonk naar Duitse adem

Het Nieuwsblad van het Noorden dat tijdens de Tweede Wereldoorlog wel de bijnaam “het Dagblad van het Moorden’ had, speelde na de bevrijding de vermoorde onschuld als het ging om de vraag of deze uitgave van wat nu Hazewinkel Pers heet, wel of niet heeft gecollaboreerd met de Duitsers. Kaarsrecht hield Hazewinkel overeind dat het Nieuwsblad van het Noorden “neutraal “was geweest en zelfs verzet had gepleegd. Maar het boek “het schandaal”, de “aanpassing van het Nieuwsblad van het Noorden laat een tegenovergesteld horen.  

Auteur Johan van Gelder zegt daarin alle verklaringen van Hazewinkel die de “foute” rol moesten tegenspreken, van tafel te vegen. Hij komt tot de conclusie, dat Hazewinkel groot is geworden met een aperte leugen van een schandalig formaat. Maar wie maalde daarom. Hazewinkel zelf zeker niet, en de gemeente Groningen, de provincie Groningen, de politie en de Rijksuniversiteit, verduitst al ze waren, evenmin. 

Voor Hazewinkel is er nooit iets aan de hand geweest. Daarbij beriep men zich op een rehabilitatie in 1946, waarin de krant werd vrijgesproken van alle blaam en hield de uitgever overeind dat er gedurende de Tweede Wereldoorlog een “heldendaad” was verricht. De ware geschiedenis met betrekking tot het plegen van landverraad en het aanwakkeren van antisemitisme werd daardoor uitgewist. 

Feitelijk is het zo dat het Nieuwsblad van het Noorden meeliep in de pas van de Duitse bezetters en twee persreorganisaties overleefde als teken dat de Duitsers content waren met de krant. Eén van de redenen die voor het blijven verschijnen van het dagblad tijdens de bezetting werd opgegeven was dat de personeelsleden anders zouden worden afgevoerd naar Duitsland om daar te moeten werken. Maar dat mocht geen probleem want in de krant zelf werd aangegeven hoe goed het leven wel niet was in Duitsland.

De uitgevers van het commerciële dagblad (het grootste dagblad van het Noorden) destijds, de gebroeders Jan Abraham Hazewinkel en Nico Hazewinkel, hebben met nobele redenen steeds volgehouden niet met de Duitsers te hebben samengewerkt. Maar wie de negenduizend pagina’s over de periode 1940-1944 doorleest, kan zelf constateren dat de Hazewinkels hun toen circa zestigduizend abonnees aan de Duitsers hebben verkwanseld en hebben geconfronteerd met Duitse propaganda in de vorm van laakbare artikelen commentaren en advertenties. Het is iets wat de abonnees ook zelf hebben gewild, want ze betaalden voor het verderfelijke leesvoer.  

Het optreden van de krant tijdens de Tweede Wereldoorlog stond haaks op de toekenning van de Nieuwsblad van het Noorden-prijs, een bronzen beeld van een krant, en een geldbedrag van 25000 gulden (€ 11.344,51) aan het doorgangskamp Westerbork waar vandaan Nederlandse Joden werden vergast in Duitse concentratiekampen.  

Met de prijs wilde de krant haar waardering uitspreken voor de wijze waarop de stichting het Herinneringskamp exploiteerde.  In het rapport van de jury destijds met als voorzitter de toenmalige Commissaris van de Koningin, Hans Alders, professor Bleumink van de Rijksuniversiteit Groningen, ing. P. de Jong van de ondernemersorganisatie VNO-NVCW Noord en oud-directievoorzitter R. Hazewinkel van Hazewinkel Pers – de uitgever van het Nieuwsblad van het Noorden – was te lezen dat het centrum de prijs toekwam omdat “het de donkerste episode uit de Nederlandse geschiedenis steeds weer in een helder soms ongenaakbaar licht wist te plaatsen.”

De toekenning van de prijs getuigden volgens bepaalde kringen niet van enig historisch besef, omdat de krant juiste tijdens de Tweede Wereldoorlog tot Jodenhaat had aangezet, de deportatie van de Groninger Joden heeft doodgezwegen en iedereen misleidde door te doen alsof er niets aan de hand was. Directeur Dick Mulder van Herinneringscentrum Westerbork werd een dubieuze rol verweten. Door het aannemen van de prijs had het Herinneringscentrum de erfenis van de vermoorde Joden bezoedeld en een kans laten liggen om het antisemitisme in Nederland aan de kaak te stellen.

Dick Mulder vond niet dat er een smet aan de prijs kleefde. Het omstreden oorlogsverleden van de krant was volgens hem niet ernstig genoeg geweest om de prijs te weigeren. Bovendien was het voor hem belangrijk dat de jury onafhankelijk was geweest.  Was hier sprake van corruptie waarbij zonder enige aarzeling de feitelijkheden van de voormalige oorlogskrant werd verdraaid? Gelet op de educatieve kant van het Herinneringskamp werd die de geschiedenis van de vermoorde joden levendig wilde houden, werd dat als een kwalijke ontwikkeling gezien en niet passend bij de subsidie van een paar honderdduizend euro’s die de stichting ontving.  

De Hazewinkels vinden, dat zij met hun Nieuwsblad van het Noorden “bovengronds verzet” hebben gepleegd, omdat ze geen NSB’er als hoofdredacteur in dienst wilden nemen. Dat speelde zich acht maanden voor het einde van de oorlog af, toen de eerste overwinningen van de geallieerden zich al aftekenden.  Dat ze daarvoor al vier jaar lang een Duitsgezinde oorlogszuchtige krant maakten, vierentwintighonderd aanwijzingen van de Duitsers gedwee overnamen die aangaven hoe een artikel en foto moesten worden geplaatst, de NSB’er G. Spaans en de pro-Duitse Haagse correspondent C. Knijff aan de redactie waren toegevoegd, mocht zeker geen naam hebben.

Dat de Hazewinkels hun ook ziel en zaligheid verkochten, kan ook worden opgemaakt uit hun vaststelling, dat de Duitsers geen verkeerde bedoelingen lieten zien. Ook werd begrip gevraagd voor het opnemen van de door Duitsers verplicht gestelde artikelen, die ze zelf aanleverden.  Dit had vooral de argwaan van de Hazewinkels als ervaren courantiers zoals ze zichzelf graag zagen, moeten wekken omdat het een grove inbreuk betekende op de vrijheid van de drukpers. Daarnaast waren ze als uitgevers niet onafhankelijk, want ze bemoeiden zich ook met de inhoud van de krant.

Bovendien is het vragen van begrip niet terecht, omdat de redactie steeds een eigen positieve invulling heeft gegeven aan de Duitse visie. Nederland diende daarbij als trouwe vazal te volgen. Het scheve daaraan is dat zij zich onderwierpen aan de Duitse machtshebbers, maar zich na de oorlog tot helden hebben uitgeroepen.  

Niet verhuld mag daarbij blijven da ze daarbij steeds de steun hebben genoten van vele adverteerders en de ongeveer zestigduizend abonnees die op een minderheid na trouw bleven aan hun “huisvriend”. De abonnees van de Volkskrant waren in 1941 in ieder geval massaal weggelopen. 

Door de krant te laten uitkomen, zo redeneerden de Hazewinkels, hadden ze ook berichten kunnen tegenhouden of verminken. Maar ook al zou dat zo zijn, het kan het beklagenswaardige totaalbeeld van een directie en een redactie, die aan de leiband van de Duitse autoriteiten een omstreden krant uitgaven, en die eigen volk en vaderland verraadden niet verdoezelen.  

Of was het onderhuids toch niet zo, dat de Hazewinkels zich als een luis in de pels wel konden vinden in het nieuwe Europa van Hitler en daar graag een bijdrage aan wilden leveren met de verzekering van de Duitsers dat ze bedenkelijke zaakjes konden voortzetten en de kassa kon blijven rinkelen. Het was het perfecte scenario voor een karaktermoord.

Een groep die daarbij bijzonder werd veracht was het Joodse bevolkingsdeel. Het Nieuwsblad van het Noorden bejegende de Joden meedogenloos en riep op tot Jodenhaat en vernietiging van de Joodse geest.  Als het gaat om de vraag of de Hazewinkels als marionetten van de Duitsers vanuit onnozelheid hebben gehandeld om de Joden als beesten voor te stellen, die maar beter kapot gemaakt konden worden, dan kan een artikel van 7 mei 1943 op de voorpagina van hun eigen krant hen snel uit die droom halen. In het artikel dat overgenomen was van “Das Reich” werden de draconische maatregelen tegen de Joden goed gepraat. 

Het was volgens de Duitse propagandaminister dr. Goebbels boven iedere twijfel verheven, dat als bij de oplossing van de Jodenkwestie ook maar een geringste blijk van zwakte zou worden gegeven het grootste gevaar voor het Duitse volk en Rijk en geheel Europa zou kunnen ontstaan.

In een ander artikel werd geschreven dat de “Joden zich moesten verantwoorden voor hun talloze misdaden aan het geluk en de vrede van de mensheid en dat het ongetwijfeld op een dag in de gehele wereld de straf zou ondergaan, die het reeds in Duitsland kreeg. In het Jodendom werd de belichaming van het algemene verval van de wereld gezien en daarvoor was maar één oplossing: “Of wij vernietigen dit gevaar of de volken worden door dit gevaar vernietigd.” Zeven maanden later werd het Jodenvraagstuk in Nederland als opgelost beschouwd en was het merendeel van de Nederlandse Joden vermoord.

 

Een greep uit de artikelen van het Nieuwsblad:

  • Rede Seys Inqaurt, die de Joden de schuld geeft van de vernietigingsoorlog
  • Joden moesten zich aanmelden waardoor ze een makkelijke prooi werden om afgevoerd te worden. Voor het opgeven van hun persoonsgegevens moesten ze een gulden aan leges aan de gemeente Groningen betalen. De lijsten werden in vijfvoud aan de Duitsers gegeven.
  • In een beschikking werden de vrijheden van de Joden ingeperkt en de scheiding tussen Joden en niet-Joden vergroot. Ze moesten van acht uur ’s avonds tot vier uur ’s morgens thuis blijven en mocht van drie tot vijf ’s middags in niet-Joodse winkels komen.
  • Op de voorpagina verscheen een positief artikel over de NSB 
  • Vijf Noordelingen werden neergezet als terroristen en doodgeschoten omdat ze geen melk hadden geleverd of hadden laten weglopen.
  • De Nederlandse pers zag zichzelf als fakkelstrijders van waarheid, recht en vrijheid. Tijdens de bijeenkomst was er ruimte voor Ros van Tonningen hoofdredacteur van NSB-partijkrant Het Nationale Dagblad die inging op de ‘internationale financiële Joodse manipulaties’ en de vergeefse strijd tegen de door Joden georganiseerde vernietiging van vee en groenten om de levensmiddelenprijzen te handhaven terwijl tegelijkertijd ontelbare Nederlandse werklozen aan ondervoeding leden.

 

Jodenhaat, pogingen het Nederlands verzet te breken, veroordelingen van aanslagen door datzelfde verzet, verguizing van het Koningshuis, oproepen van collaborerende Nederlandse autoriteiten om landgenoten te verraden, hoofdredactionele pleidooien voor de goede bedoelingen van de Duitsers en de Nationaal Socialistische Beweging (NSB), advertentiekolommen die de NSB en SS een warm hart toedragen, en oproepen in Duitsland te gaan werken, de directie en hoofdredactie stonden erbij te juichen.  Steunend op de schouders van de Duitsers werd “legaal” een besmette krant uitgegeven, waarin werd aangestuurd de Duitse werkelijkheid in positieve zin te aanvaarden en zich aan te passen aan de nieuwe situatie. 

Volgens het Nieuwsblad van het Noorden maakte Nederland onder de bezetting een ongekende evolutie door met allerlei gebeurtenissen en reacties, die “intussen het bewijs leveren, dat de Nederlanders hun eerder veelal negatieve houding hebben laten varen.”

Ook hadden de Hazewinkels een ander goed excuus gevonden om door te gaan met het uitgeven van hun krant. De Nederlandse overheid had hen immers niet verboden om met de Duitsers samen te werken.  Het klonk alsof de Hazewinkels ruggengraat misten, als aartsconservatief door het leven gingen en zelf niet mans genoeg waren een beslissing te nemen. Maar wat het niet allemaal zand wat ze in de ogen van de mensen strooiden.  Ze hadden immers besloten met de Duitsers mee te doen, maar deden het voorkomen alsof ze geen andere keus hadden gehad.  Daarbij werd ook voorbijgegaan aan het vlammend protest van de gevluchte koningin Wilhelmina tegen de bezetting, die ze in hun krant plaatsen.   

Het leek er eerder op dat directie en personeel van Hazewinkel Pers oogden om de eigen verantwoordelijkheid te camoufleren, terwijl als de spiegel werd omgedraaid vanuit eigen belang was besloten, dat wat de Duitsers voorschreven klakkeloos te accepteren. Onder de lezers van de krant bevonden zich personen die door de argumenten van de Hazewinels heen prikten en niets meer met de krant te maken wilden hebben.

Het vermeende bovengrondse verzet van het Nieuwsblad van het Noorden dat de collaboratie met de Duitsers moest uitbalanceren, was een klap in het gezicht van de illegale pers. Waar Trouw (protestants), De Waarheid (communistisch), Het Parool (socialistisch), en het weekblad Vrij Nederland (gereformeerd progressief) deel van uitmaakten. Van Trouw vonden overigens honderd dertig verspreiders de dood. 

Andere bladen die tot verzet werden gerekend, waren: de Oranjekrant, je Maintiendrai, Kroniek van de Week, de Bosgeus, Uit de Woestijn,. De Schijnwerper, Strijd, Christophoor, Het Kompas, De Vliegende Hollander, Vrije Volk, de Vonk, de Vlam, Londen-nieuws, De Uitkijk en Noorderlicht. De laatste verscheen van 1940-1941 in Groningen, maar werd lamgelegd, toen de hele verzetsgroep werd opgepakt. De meeste van hen keerden niet terug. Ook anderen moesten hun werk in de illegaliteit met de dood bekopen. 

Verder werd in Groningen in 1944 het illegale blad Reformatie-stemmen opgericht, dat later Gereformeerd Gezinsblad ging heten. Tegenwoordig staat het bekend als Nederlands Dagblad.     

Cijfers van spreken van vijftien – tot twintigduizend mensen, die binnen de ondergrondse pers actief zijn geweest en die met hun weigering als spreekbuis van de Duitsers, in tegenstelling tot het Nieuwsblad van het Noorden, te fungeren, de naoorlogse generaties van verslaggevers en redacteuren hebben gevormd en geïnspireerd. De illegale pers ontving in 1999 de “Nederlandse communicatieprijs van de eeuw”. Na de bevrijding werd Nederland gezuiverd en kreeg de vrije geest weer ruim baan en werden de doden herdacht. 

Voormalig hoofdredacteur Pieter Sijpersma heeft tijdens zijn toespraak op 4 mei 2012 in de Martinikerk de rol van de pers belicht.  

Opvallend daarin was dat hij Johan van Gelder als auteur van ‘Het Schandaal de ‘aanpassing’ van het Nieuwsblad van het Noorden’ een hard oordeel toedichtte en wijlen collega Bart Tammeling die eveneens de rol van het dagblad in de oorlogsjaren onderzocht mildere conclusies toeschreef. 

Volgens Sijpersma vond Van Gelder dat de Hazewinkels veel eerder hadden moeten besluiten de uitgaven van de krant te staken. Hij zette dat af tegen wijlen Bart Tammeling, de oprichter van het gelijknamige persbureau in Groningen, die begrip voor het argument van de uitgever had, dat de krant enige honderden gezinnen een bestaan bood, waarbij hij erop wees dat het personeel na de sluiting van de krant loon bleef ontvangen, tot het moment van herverschijning. Had Sijpersma meer sympathie voor Tammeling dan voor Van Gelder?

Sijpersma is volgens Van Gelder wel heel gemakkelijk voorbijgegaan aan de diverse stuitende aspecten die Tammeling in zijn boek had opgenomen en die de collaboratie van de Hazewinkels in de ogen van Van Gelder min of meer moest vergoelijken.  Zo schreef Tammeling dat het Nieuwsblad van het Noorden zich had verzet toen de krant onder Duits gezag bleef verschenen, zich neutraal zou hebben opgesteld en een heldenrol zou hebben gespeeld.

Deze drie kwalificaties zijn volgens Van Gelder moeilijk te rijmen met de artikelen die tijdens de oorlogsjaren in het Nieuwsblad van het Noorden zijn verschenen. Van de beweringen van Tammeling blijft volgens van Gelder dan ook helemaal niets over. 

Van Gelder was tot zijn onderzoek gekomen nadat hij uit genealogisch onderzoek van zijn Joodse voorouders was gebleken dat ongeveer honderd van zijn familieleden – jong en oud – waren vermoord in de Duitse concentratiekampen.  

Bovendien was hij als onafhankelijk journalist geïnteresseerd in de rol van de regionale pers. ‘Als er een hard oordeel is geveld, dan mag het Nieuwsblad zich dat zelf verwijten’, aldus Van Gelder. ‘De krant heeft laten zien dat het geen moer gaf om de Joden die bij wijze van spreken om de hoek van de redactielokalen aan het Zuiderdiep werden afgevoerd, terwijl de niet-Joodse lezers werd voorgehouden hoe goed het wel niet was in Duitsland.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *